Verschenen in Christendemocratische Verkenningen / Lente 2016 / Jaargang 36
ISSN 0167-9155
Dzsingisz Gabor
„Ik was welkom in Nederland”
Zondag 4 november 1956, Toen ik ‘s ochtend, als 16-jarige scholier, met mijn vader naar de kerk ging, was ik helemaal niet van plan om te vluchten. Maar op weg terug naar huis, rond 11 uur, vertelde de luidspreker op het plein dat het Rode leger Hongarije met grof geweld was binnengevallen. Binnen enkele uren verloor ons vaderland zijn pasverworven vrijheid en nam het verafschuwde Sovjetbewind ons weer in de tang. De Hongaarse revolutie werd gesmoord in het bloed van de opstandelingen.
Mijn vader zei onmiddellijk tegen mij dat ik samen met mijn moeder, mijn zus en nichtjes het land moest verlaten. „Ik blijf hier om te vechten en als we de Russen hebben verslagen komen jullie terug!” Jaren later schreef hij mij, toen hij vrijkwam na vele jaren gevangenschap, dat hij ons uit angst had weggestuurd. Hij was bang dat als het verzet zou falen, ook wij door de communisten vervolgd en gemarteld zouden worden.
Nog diezelfde middag, reden we rond half 2, met een vrachtwagen de grens over in de richting van een Oostenrijks vluchtelingenvangkamp en enkele dagen later waren we onderweg met de trein naar Nederland.
Donderdag 15 november 1956, Koningin Juliana heette ons hartelijk welkom in de Utrechtse Jaarbeurs, die als toegangspoort tot Nederland diende. Daar we werden verzorgd en geregistreerd. Na een paar dagen reisden we door naar het vakantiehuis van de PTT in Ootmarsum waar we even op adem mochten komen. Daarna werden we ondergebracht bij een Nederlands gezin in Nijmegen. Hun hartelijke en zorgzame ontvangst roert mij tot op de dag van vandaag; ik was welkom in Nederland!
Hoe anders ziet de wereld er nu, 60 jaar later, uit! Gelukkig zijn er nog steeds mensen die hun huis en hart openstellen voor vluchtelingen, maar helaas horen we vaker over vechtpartijen, eieren gooien, bedreigingen en hatelijke spandoeken. Alleen al Ook duurt de registratie van asielzoekers tegenwoordig minimaal 6 maanden en is er nóg een half nodig om te bekijken of er een kàns op asiel bestaat. Onlangs werd geschetst dat deze procedure wel eens 18 maanden kan gaan duren.
Zo’n procedure is een periode van totale stilstand waarin je niet aan je toekomst mag werken; het is gedwongen stagnatie. Stel je eens voor; je moet anderhalf jaar doelloos rondhangen in een AZC. Je mag de taal niet leren of iets zinnigs doen met je kennis en capaciteiten. Kortom je mag geen onderdeel zijn van de maatschappij. Je bent een soort overschot en voelt je nutteloos en het enige wat je mag doen is wachten, 18 maanden lang, wachten. Je moet geestelijk wel enorm sterk zijn om geen onherstelbare schade op te lopen tijdens deze verloren jaren van je leven. Deze gang van zaken is niet humaan, noch respectvol of menswaardig. Het is een technocratische, zielloze bejegening van mensen die alles kwijt zijn behalve hun menswaardigheid.
Maandag 26 november 1956, Het contrast is schrijnend; drie weken na mijn vlucht zat ik al weer in de schoolbanken van de paters Jezuïeten van het Nijmeegse Canisius College. Daar mocht ik beginnen aan een nieuwe fase van mijn leven. Ik werd omgeven door tientallen leeftijdsgenoten die allemaal hun best deden om mij Nederlands te leren. Uiteraard volgde ik de gebeurtenissen in Hongarije met grote spanning want ik wilde natuurlijk zo snel mogelijk terug, terug naar mijn vader, terug naar vrienden, terug naar wat ik kende; mijn vaderland.
Vluchten doe je niet voor de lol. Het verlies van je vertrouwde thuis, van vrienden en familie is pijnlijk en de toekomst is onzeker. Mijn hart gaat dan ook uit naar mensen die na jaren horen dat zij geen recht hebben op verblijf in Nederland. En ik vrees dat velen die nu vol verwachting , vertrouwend op een betere toekomst, naar Europa zijn gekomen na een afwijzing in de illegaliteit of aan de zelfkant van onze samenleving belanden.
Maandag 16 juni 1958, Anderhalf jaar na mijn vlucht kwam ik op een keerpunt in mijn leven. Toen ik hoorde dat revolutieleider Imre Nagy, door de Hongaarse regering wegens hoogverraad was opgehangen, wilde ik niets, maar dan ook helemaal niets meer, met mijn geboorteland te maken hebben. Ik besloot Nederlander te worden. De hartelijke en efficiënte wijze waarop de Nederlandse samenleving, niet alleen mij, maar alle vluchtelingen van toen, heeft verwelkomd stond aan de wieg van mijn succesvolle integratie.
De toekomst, Zijn wij echt niet in staat om de toestroom van vluchtelingen anders te organiseren? Onze ambassades in Turkije, Libanon en Jordanië kunnen belast en uitgerust worden om asielaanvragen ter plekke te beoordelen en af te handelen. Dit zou het aantal procederes mogelijk halveren. Bovendien zou het menselijk leed voor al diegenen die geen recht op asiel hebben voorkomen. En het draagvlak voor het vluchtelingenbeleid zou ook niet verder eroderen.
Het integratieproces zou op maat gesneden, al op de eerste dag in Nederland, kunnen beginnen. Maak daarbij gebruik van die uitstekend geïntegreerde vluchtelingen, die al tientallen jaren in ons land zijn. Zij spreken de taal van de nieuwkomers, kennen hun cultuur en zijn geëngageerde mensenrechten activisten. Zij weten uit eigen ervaring wat discriminatie is. Zij weten hoe een levensbedreigende situatie voelt, wat gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, politieke overtuiging, seksuele geaardheid, nationaliteit, of het behoren tot een specifieke sociale groep betekent. Voor hen is discriminatie om welke reden dan ook uit den boze.
Het is niet makkelijk en er is uiteraard moed nodig om onszelf uit de tredmolen van de ingesleten en uitzichtloze, op zichzelf goed bedoelde, systematiek te bevrijden waarmee wij de vluchtelingen nu tegemoet treden. Maar zonder wrijving geen glans en laat de toekomst, voor een ieder, iets zijn dat mag blinken.
xi1z5y